Dwergvergelingsvirus in wintertarwe groeiseizoen 22-23

Proefhoeve Bottelare (UGent/HOGENT)

Gepubliceerd op  woensdag 6 mrt 2024 om 12:29 uur
Tijdens het groeiseizoen '22-'23 werd vergeling waargenomen in proefpercelen wintertarwe van de Proefhoeve Bottelare (UGent/HOGENT). Na het bemonsteren van bladmateriaal, toonden de resultaten de aanwezigheid van het dwergvergelingsvirus (BYDV) aan. Lees er meer over in dit artikel.

Wat zijn de symptomen van het dwergvergelingsvirus?

Oorspronkelijk kreeg het virus de naam ‘gerstvergelingsvirus’, maar ook andere graansoorten zoals tarwe, triticale en haver zijn vatbaar voor dwergvergeling. De expressie en intensiteit van de symptomen variëren wel naargelang de graansoort. De symptomen omvatten meestal bladvergeling (wintergerst) of geel- of roodkleuring (wintertarwe). Verder treedt bij wintertarwe een infectie in het najaar eerder pleksgewijs op, terwijl bij een voorjaarsinfectie de symptomen verspreid over het perceel voorkomen. De bladverkleuring is het gevolg van de interactie van het virus met het eiwitmetabolisme van de plant waardoor ook dwerggroei kan ontstaan. Over het algemeen verschijnen deze symptomen in de lente. De symptomen van het dwergvergelingsvirus worden in de praktijk vaak verward met omgevingsstress, nutriëntentekort of het gele mozaïekvirus. Een ELISA test-brengt echter uitsluitsel over de al dan niet aanwezigheid van het dwergvergelingsvirus in de plant. Op lange termijn zijn de gevolgen van een infectie duidelijk waar te nemen. Een minder ontwikkeld wortelstelsel en kleine, gerimpelde korrels van slechte kwaliteit leiden uiteindelijk tot verminderde opbrengstresultaten, die tot 60% kunnen bedragen. 

Dwergvergeling WGEDwergvergeling Wintergerst
Dwergvergeling WTADwergvergeling Wintertarwe

Virusoverdracht via bladluizen

Het dwergvergelingsvirus komt voor op alle granen en wordt overgedragen door verschillende bladluissoorten. Jonge bladluizen nemen het virus op door het plantensap van een besmette plant aan te zuigen en kunnen zo gezonde graanplanten besmetten. Gevleugelde, virusdragende bladluizen zijn verantwoordelijk voor de introductie van het virus in wintergraanpercelen. Ze migreren van maïspercelen, gras- of boskanten naar jonge wintergraanplanten. Belangrijk om te vermelden, is dat vooral maïs optreedt als bron van het virus.

Doordat ongevleugelde, besmette bladluizen zich kunnen voortplanten bij relatief lage temperaturen (zachte winters), wordt tijdens de winter het dwergvergelingsvirus snel verspreid over het perceel. 

Na een aantal ongevleugelde generaties op het wintergraan, ontstaan er opnieuw gevleugelde individuen. Deze bladluizen gaan op zoek naar een winterwaardplant waarop ze hun eitjes kunnen leggen. Eitjes vormen de overwinteringsstrategie van de bladluis, aangezien deze beter bestand zijn tegen vorst. In het voorjaar komen de eitjes op de winterwaardplanten uit en migreren de bladluizen opnieuw naar graanpercelen. Hier blijven ze tot de afrijping van het graan start. In de meeste gevallen migreren ze daarna naar grasland en maïs tot de start van een nieuw graanseizoen. Op deze manier ontstaat een cyclus van maïsperclen naar wintergranen en omgekeerd.

Remming virusverspreiding via (preventieve) bestrijding van bladluizen

Graanpercelen worden steeds vaker getroffen door het dwergvergelingsvirus. Helaas is het tegen de tijd dat de symptomen van vergeling of roodkleuring verschijnen te laat om nog actie te ondernemen. Doorgaans wordt de bestrijding van bladluizen dan ook gezien als preventieve manier om de virusverspreiding in te perken. Binnen het project BYDV predictor (UGent), werd op zoek gegaan naar de factoren die een invloed hebben op de verspreiding van bladluizen en het dwergvergelingsvirus.

Uit de projectresultaten blijkt ondermeer dat de zaaidatum van het wintergraan en de weersomstandigheden een sterke invloed hebben. In de situatie waarbij wintergranen vroeg worden ingezaaid, is de periode waarbij zowel maïs als de graangewassen op het veld staan langer en is de bladluisdruk bijgevolg groter.

Een belangrijke preventiemaatregel om de bladluisdruk te verlagen is dus het later inzaaien van wintergranen, zolang de veldomstandigheden dit toelaten natuurlijk.  

Met de trend naar steeds warme najaren, verlopen de bladluisvluchten zonder veel problemen wat de kolonisatie van wintergranen bevordert. Bovendien kunnen bladluizen bij zachtere temperaturen in de herfst, zich snel vermenigvuldigen in een graanperceel en zo jonge, gevoelige graanplanten infecteren. De eerder zachte winter van 2022, ondanks enkele vorstdagen half december, lag mede aan de basis van een hoge besmetting in de proefpercelen Proefhoeve Bottelare.

Ook speelt de locatie van het perceel wintergraan een belangrijke rol. Zo is de aanwezigheid van maïs in de buurt van wintergraanpercelen een grote risicofactor, evenals de aanwezigheid van waardplanten zoals graanopslag of Japanse haver. Ook percelen omgeven door bomen, hagen, bermen of gebouwen bieden beschutting aan bladluizen wat bevorderlijk is voor virusverspreiding.

Resultaten Elisa-analyses 40 bladstalen op aanwezigheid BYDV-virusResultaten Elisa-analyses 40 bladstalen op aanwezigheid BYDV-virusHoGent/Ugent
Op het einde van het groeiseizoen ’23 werden in totaal 40 gewasstalen geanalyseerd op de aanwezigheid van het BYDV virus. Deze stalen werden verspreid genomen in tarwepercelen in Melle en Oosterzele. Er werd een onderscheid gemaakt in de locatie op het perceel waar het gewasstaal werd genomen, bv. perceelsrand, open veld, etc. De samenvattende resultaten van de analyses zijn te vinden in tabel 1. De stalen die genomen werden aan de perceelsranden met nabijheid van maïspercelen gaven de hoogste positieve waarde op aanwezigheid van het virus, terwijl de stalen in het midden van de percelen; in mengteelten of open veld negatief op aanwezigheid van het virus scoorden. Deze analyses zijn slechts indicatief, maar tonen toch aan dat de nabijheid van waardplanten en in het bijzonder maïs de aanwezigheid van het virus bevordert.

Speelt rassenkeuze een rol bij het verminderen van de aantasting van dwergvergelingsvirus?

Ziekte-index van 29 tarwerassen uit LCG rassenproef wintertarwe 2022-2023 te MelleZiekte-index van 29 tarwerassen uit LCG rassenproef wintertarwe 2022-2023 te MelleHoGent/UGent
Het voorbije groeiseizoen werden te Melle 29 wintertarwe rassen in een LCG rassenproef opgenomen. De rassen werden ad random uitgezaaid in 6 herhalingen. Er werd in het najaar geen insecticidebehandeling uitgevoerd. In het voorjaar werden visuele verschillen naar aantasting door het dwergvergelingsvirus waargenomen. Latere analyses van gewasstalen bevestigden dat het wel degelijk om een aantasting van dwergvergelingsvirus betrof. De intensiteit van de geelverkleuring en het aantal planten met dwerggroei werd voor alle veldjes op meerdere tijdstippen gedurende het voorjaar genoteerd. Met deze data werd per ras een ziekte-index berekend. Deze BYDV ziekte-index varieerde naargelang de tarwevariëteit. Figuur 1 geeft de spreiding van deze index voor de 29 rassen in groeiseizoen 22-23 te Melle weer. Hoe hoger de waarde, hoe hoger de aantasting op BYDV werd gescoord.

Er zijn duidelijk rasverschillen genoteerd; wat echter niet automatisch betekent dat bepaalde tarwerassen toleranter zouden zijn voor het dwergvergelingsvirus, zoals dit wel het geval is bij gerst waar resistentiegenen zijn ingebouwd in bepaalde variëteiten.

De 29 tarwerassen waren allemaal op hetzelfde tijdstip uitgezaaid en wellicht zal ontwikkelingsstadium, beharing, etc. een grotere rol gespeeld hebben in de voorkeur van de bladluizen om die bepaalde rassen te bezoeken. 

Als er dus op een perceel één ras wordt uitgezaaid, zal een eventueel aanwezige bladluispopulatie het niet nalaten om zich te vestigen en vermenigvuldigen in dit ras.

Aangezien een zaaizaadbehandeling met insecticiden op basis van neonicotinoïden niet meer toegelaten is in de graanteelt, zijn we genoodzaakt om ons te beroepen op een volleveldse bespuiting met insecticiden. Het is aangeraden om te behandelen wanneer een bepaalde schadedrempel bereikt wordt en voldoende te gaan afwisselen van actieve stoffen om zo resistentie van bladluizen tegen insecticiden te voorkomen. Onderstaande schadedrempel wordt gehanteerd door het Landbouwentrum Granen (www.lcg.be).

  • Herfst: 5% van de planten bezet met virusdragende bladluizen, m.a.w. 5 planten op 100 planten bezet met minstens één virusdragende bladluis
  • Begin winter: 1% van de planten bezet is met virusdragende bladluizen, m.a.w. 1 plant op 100 planten bezet met minstens één virusdragende bladluis
  • Einde van de winter: vanaf het ogenblik dat er levende bladluizen aanwezig zijn, ongeacht hun aantal
  • Dikwijls zijn er echter één of meerdere behandelingen met insecticiden nodig om de bladluispopulatie onder controle te kunnen houden. e beslissing om al dan niet te behandelen met een insecticide dient

Besluit

Om schade door het dwergvergelingsvirus in wintertarwe te vermijden, is het belangrijk om het ingezaaide perceel tijdig en regelmatig te controleren op de aanwezigheid van bladluizen. Indien er vroeg gezaaid werd; er relatief zachte weersomstandigheden zijn of het perceel in de nabijheid ligt van maïspercelen, graanopslag of andere grassoorten is extra aandacht vereist. Wanneer de schadedrempel overschreden wordt, is een chemische bestrijding noodzakelijk.

Auteurs: Derycke V., De Zutter A., Landschoot S. & Haesaert G. - Proefhoeve Bottelare (Universiteit Gent-HOGENT), Diepestraat 1, 9820 Bottelare