Ziekten in wintertarwe

Herkenning van de ziekten in wintertarwe

De meest voorkomende ziekten in wintertarwe zijn:

Bladziektenmeeldauw (Blumeria graminis f.s. tritici synoniem Erysiphe graminis)

bladvlekkenziekte (Zygoseptoria tritici anamorf Septoria tritici)

gele roest (Puccinia striiformis)

bruine roest (Puccinia triticina syn. Puccinia recondita)

Aarziektenaarfusarium (Fusarium spp. en Microdochium nivale)

Een (te) vroege zaai is bevorderlijk voor de ontwikkeling van bepaalde ziekten, zoals bladvlekkenziekte en oogvlekkenziekte. Dit komt onder andere door de langere vegetatieve periode, de gevorderde gewasontwikkeling tijdens de winterperiode en de kortere tijdsspanne tussen het vorig groeiseizoen. Specifiek voor bladvlekkenziekte geldt dat er enerzijds een langere periode van blootstelling aan primaire infecties is. Anderzijds is er een langere beschikbare tijd voor de schimmel om zich te vermenigvuldigen. Een te hoge standdichtheid bevordert de vochtigheid in het gewas in het voorjaar, wat ook bevorderlijk is voor de ontwikkeling van schimmelziekten.

Meeldauw

Echte meeldauw is te herkennen aan het wit schimmelpluis.  Bij het verouderen van de schimmel ontstaan in het schimmelweefsel kleine zwarte  bolvormige puntjes. Dit zijn de vruchtlichamen.

Bladvlekkenziekte

In wintertarwe kan Septoria ronde – ovale vlekken veroorzaken die geel tot lichtgroen zijn van kleur op de kiembladeren. Op stengelbladeren zijn de vlekken grijs of bruin. De vlekken zijn dikwijls omringd door een geelachtige rand en zijn langs beide zijden van de bladeren te zien. Typisch zijn de zwarte puntjes in de vlek. Dit zijn de sporen die de schimmel vormt. Deze sporen worden verspreid met opspattende regendruppels naar bovenliggende bladeren. Vandaar dat Septoria ook vaker voorkomt in een regenrijk voorjaar. Septoria kan zich heel goed aanpassen, waardoor er vlot resistentie wordt ontwikkeld tegen fungiciden. Afwisselen van actieve stoffen is daarom van groot belang om de ziekte ook in de toekomst onder controle te kunnen blijven houden.

Gele roest

Gele roest is in een vroeg stadium te herkennen aan een lichtgroene tot gele vlek. Daarin ontwikkelen de sporenhoopjes, die uitgroeien tot ze goed herkenbaar zijn op het blad. Bij kiemplanten liggen de sporenhoopjes meestal verspreid over de volle breedte van de bladtop en zijn eerder donkeroranje gekleurd. Wanneer de stengel/halm al aanwezig is liggen de sporenhoopjes in rijtjes in de lengterichting van het blad. De aantasting van gele roest kan in haarden voorkomen op het perceel. Gele roest houdt van koudere omstandigheden tussen 10 – 15°C, bijgevolg komt gele roest voor in de periode winter-vroege voorjaar.

Bruine roest

Bij bruine roest komen de bruine sporenhoopjes verspreid op het blad. De aantasting manifesteert zich meestal verspreid op het perceel. Bruine roest gedijt het best in hogere temperaturen van 20°C en meer. Het komt dus eerder voor tijdens het late voorjaar - zomer.

Aarfusarium

De (individuele) korrels verbleken vroegtijdig, terwijl de rest van de aar nog groen is. Vaak is het roos/oranje kleurig mycelium zichtbaar. De aangetaste aren kunnen in een later stadium zwart verkleuren, veroorzaakt door zwartschimmels. Aarfusarium wordt veroorzaakt door verschillende Fusariumschimmels. Ze kunnen afzonderlijk, maar ook naast elkaar voorkomen op hetzelfde perceel en planten.

A tot Z