Levenscyclus
Na verpoppen komen de volwassen vliegjes tevoorschijn uit de grond in de periode eind juni-juli. Een volwassen graanvlieg lijkt goed op een gewone huisvlieg, maar dan iets kleiner. Het mannetje is donkerbruin van kleur en het wijfje grijsgeel. Na 3 weken gebeurt de paring, tijdens de warmste dagen van de zomer verblijven ze in de schaduw van de bomen. Vanaf eind juli tot september-oktober, met voornamelijk augustus-september, kunnen de eitjes afgelegd worden.
De voorkeurplaats voor het afleggen van de eitjes is een onbedekte, frisse en beschaduwde grond. Dit kan een onbedekte grond met veel diepe oneffenheden zijn (bv. een zware grond die pas bewerkt is). Wordt zulke plaats niet gevonden dan stellen de wijfjes zich tevreden met niet bewerkte gronden of bedekte grond met heel wat open plekken of openingen tussen de rijen, zoals:
- bietenpercelen (zeer geschikt)
- cichoreipercelen (minder geschikt, want er is veel bladmassa)
- aardappelen (hangt af van de hoeveelheid bladmassa)
- maïspercelen (minst voorkeur want dikwijls te droog).
Percelen met een groenbemestingsgewas of met raaigras worden over het algemeen met rust gelaten.
Elk wijfje legt 30-50 eitjes. De eitjes zijn roomkleurig wit en hebben een lengte van 1,3 tot 1,4 mm en vertonen overlangse plooien. De larven komen uit de eitjes gedurende de maanden januari – februari van het volgende jaar.
De pootloze larve is iets meer dan 1 mm lang, geelwit van kleur en aan de voorkant puntig uitlopend (Figuur 2). De larve verplaatst zich in de grond op zoek naar jonge graanplantjes die ze van op afstand kan opsporen dankzij de wortelafscheidingen. Ze dringt de plantjes binnen onder de bodemoppervlakte iets boven het uitstoelingsplatform, door eerst spiraalsgewijs 1 à 2 cm op te klimmen om vervolgens naar het centrale deel van het plantje te bewegen. Ze vernietigt eerst de basis van het jongste blad en nadien de omliggende weefsels. Men vindt steeds maar één larve per stoel.
Gedurende de eerste 2 à 3 levensweken is de voedselopname door de larven beperkt en blijven ze in dezelfde plant. Eind maart, begin april worden ze echter vraatzuchtiger en migreren ze naar diverse planten, die ze binnendringen via de grond. Ze penetreren de planten ter hoogte van de uitstoelingsknoop.
De larve ondergaat in haar ontwikkeling 3 gedaanteverwisselingen en bereikt eind april - begin mei, een lengte van 10 mm, waarna ze zich verpopt in de grond. Vijf tot zes weken later komen de volwassen insecten tevoorschijn en is de cyclus rond.