Preventie: een noodzaak voor het voorkomen van aarfusarium en DON
Diverse factoren beïnvloeden het voorkomen van Fusarium spp. en de geassocieerde mycotoxinen. Regen vóór, tijdens en na de bloei is veruit de voornaamste factor, maar uiteraard niet te sturen. Vaak wordt echter vergeten dat regen slechts zorgt voor de verspreiding en kieming van de aanwezige sporen; de beperking van inoculum (schimmeldraden en –sporen) mag dan ook gezien worden als de voornaamste preventiemaatregel die kan worden genomen.
Vruchtwisseling
Fusarium schimmels zijn ten dele saprofystische schimmels en kunnen dus gemakkelijk overleven op gewasresten van geïnfecteerde waardplanten. Op deze gewasresten ontstaan geslachtelijke en ongeslachtelijke sporen die via regen en wind verspreid worden. Regendruppels kunnen de sporen tot meer dan 1 m hoogte laten opspatten. De wind zorgt voor een horizontale verplaatsing. Vruchtwisseling heeft dan ook een grote invloed op de aanwezigheid en de omvang van inoculum; gewasresten van maïs bieden Fusarium schimmels een uitstekende voedselbasis voor groei en sporulatie. Ook tarwe na tarwe verhoogt het risico op een groter inoculum. Fusarium schimmels hebben echter ook een groot aantal waardplanten. De meeste grassen (windhalm, straatgras, duist, e.a.) zijn waardplanten en kunnen dus dienen als contaminatiebron voor tarwe.
De Fusarium schimmels uit het aarziektecomplex kunnen ook voetziekten veroorzaken (dit kan zelfs door rechtstreeks contact met schimmeldraden). Op het aangetast stengelweefsel ontstaan na een tijdje sporen die wederom via opspattend water op de aar kunnen terecht komen. Vooral bij rotaties met veel tarwe en maïs treedt dit op.
Bodembewerking
Een kerende grondbewerking verkleint in aanzienlijke mate de aanwezigheid van aarfusarium, zeker in combinatie met een gevoelige voorvrucht. Het onderwerken van gewasresten reduceert de sporenvorming; schimmels hebben immers zuurstof nodig om te groeien en te ontwikkelen. Het aantal gevormde sporen op gewasresten van maïs verkleint met circa 95% wanneer deze gedurende een jaar zijn ondergewerkt. Kuilmaïs is door de beperkte hoeveelheid gewasresten duidelijk minder risicovol dan korrelmaïs.
Er dient wel op gewezen te worden dat Fusarium schimmels in staat zijn een soort duurspore te produceren (chlamydosporen) die kunnen achterblijven in de bodem en als nieuwe infectiebron dienen (bv. bij het opnieuw bovenploegen van eventuele gewasresten).
Een gevoelige voorvrucht (bv. maïs) in combinatie met een niet kerende grondbewerking verhoogt aanzienlijk het risico op aarfusarium. Wanneer dus ploegloos geboerd wordt dient men te kiezen voor een niet Fusarium gevoelige voorvrucht!
Rassen
Tussen de huidige tarwerassen bestaan aanzienlijke verschillen qua gevoeligheid voor aarfusarium. Geen enkel ras bezit echter een absolute resistentie. Dit bekent dat alle rassen kunnen aangetast worden en dat onder hoge ziektedruk en ideale weersomstandigheden voor de schimmel, zelfs tolerante rassen nog altijd kunnen worden geïnfecteerd.
De rassen die zijn uitgetest door het LCG vzw worden ingedeeld in vier klassen: gevoelig, matig gevoelig, matig tolerant en tolerant. De rassen werden geëvalueerd in speciaal daartoe aangelegde infectieproeven. Enkel de rassen die tenminste 2 jaar in proef werden opgenomen zijn weergegeven en getoetst aan buitenlandse referenties. Rassen uit de gevoelige of matig gevoelige groep worden best gemeden bij hoge risico’s op aarfusarium (bv. korrelmaïs of tarwe als voorvrucht en gewasresten onvoldoende ingewerkt).
Inzet van fungiciden: juiste productkeuze en tijdstip van behandeling
Bij verhoogd risico op Fusarium infectie (maïs of tarwe als voorvrucht, niet ploegen of slecht inwerken van gewas- en stoppelresten na maïs of tarwe, gevoelig ras, …) is het aan te raden de aarbehandeling specifiek naar Fusarium toe uit te voeren. Hierbij dient men rekening te houden met het behandelingstijdstip en de fungicidenkeuze.
Best is te spuiten 3 dagen vóór tot 3 dagen na de infectie. In de praktijk komt dit overeen met een behandeling juist vóór bloei.
Keuze fungiciden aarfusarium (Bron: Note commune Résistances aux fongicides/Céréales à pailles/Janvier 2019 – Arvalis/INRA/ANSES):
- Microdochium nivale: prothioconazool vertoont een goede werkzaamheid. In mindere mate bezit ook prochloraz enige werking. In Frankrijk wordt gesteld dat de strobilurinen aan belang verliezen ten aanzien van Microdochium nivale wegens het optreden van resistente stammen.
- Fusariumgroep: kan bestreden worden met metconazool, tebuconazool of prothioconazool
De inzet van de meest effectieve fungiciden op het ideale tijdstip zal nooit volledig aarfusarium bestrijden. Een efficiëntie van 80 tot 90% wordt als het best haalbare gezien voor wat betreft de schimmel. De DON reductie is meestal nog iets geringer. Een combinatie van maatregelen blijft dus belangrijk.
Eens de symptomen van aarfusarium vastgesteld worden in het perceel, is het te laat om nog een specifieke behandeling uit te voeren.
Op risicopercelen kan best van bij de start van de schimmelbestrijding rekening gehouden worden met de extra ‘Fusarium bespuiting’. Door o.a. een ziektetolerant ras te kiezen en de zaaidichtheid en stikstofbemesting te optimaliseren, kan een eerste bespuiting uitgesteld worden tot bijvoorbeeld het stadium “voorlaatste–laatste blad” en kan de aarbespuiting uitgevoerd worden op een voor Fusarium optimaal tijdstip.
Proefresultaten '22-'23
Met:
€ als indicatie van de relatieve prijs van de middelen (opgevraagd bij verschillende verdelers)
g het totaal gewicht van de verspoten actieve stoffen per ha
lengte van de balken geeft de gemiddelde opbrengst op 4 locaties (Tongeren en Koksijde)
Proefresultaten '21-'22
Met:
€ als indicatie van de relatieve prijs van de middelen (opgevraagd bij verschillende verdelers)
g het totaal gewicht van de verspoten actieve stoffen per ha
lengte van de balken geeft de gemiddelde opbrengst op 4 locaties (Heestert, Oosterzele, Lennik, Tongeren)